Iguens
Iguens is 8 jaar en woonde voor de aardbeving met zijn ouders, zijn broer en drie zussen in Port-au-Prince. Hij vertelt over 12 januari, de dag waarop zijn huis instortte en hij zijn been verloor.
Iguens is acht jaar en woonde voor de aardbeving met zijn ouders, zijn broer en drie zussen in Port-au-Prince. Hij vertelt over 12 januari, de dag waarop zijn huis instortte en hij zijn been verloor.
“Op 12 januari 2010 heb ik iets vreselijks meegemaakt. Plots begon ons huis heel hard te beven. De muren stortten in. Gelukkig heeft iedereen van mijn gezin het overleefd. Ik was eigenlijk de enige die zwaar gewond was, want er waren heel wat stenen op mijn rechterbeen terechtgekomen. Toen mijn ouders me vanonder het puin hadden gehaald, merkte ik dat ik dat been niet meer op de grond kon zetten.
Mijn mama heeft me naar het ziekenhuis gebracht. Dat was niet evident, want er was overal chaos: sommige ziekenhuizen waren helemaal vernield, andere waren overvol. Uiteindelijk vond mijn mama een dokter om mij te helpen. Die dokter heeft op 16 januari mijn gewonde been geamputeerd! Hij zei dat dit moest om mijn leven te redden.
Daarna heeft mijn mama me van het ene ziekenhuis naar het andere gebracht. Tot we hier in het ziekenhuis Sarthe terechtkwamen. Ik verblijf hier nu al vele maanden en de mensen van Handicap International zorgen goed voor mij.
Ik zie er wel wat vreemd uit, zo met één been. Maar in het ziekenhuis ben ik lang niet de enige die sinds de aardbeving een been of een arm mist. Ik heb gekleurde krukken gekregen waarmee ik me heel snel kan verplaatsen. Ik kan alweer voetballen en soms doe ik mee aan een estafetteloop voor de patiënten in het ziekenhuis.
Maar de dokters verplichten mij nu om een prothese te dragen. Dat is een kunstbeen. In het begin was dat vreemd en wou ik dat ding niet. Ik liep veel sneller met mijn krukken. En om met die prothese te leren stappen, moet ik elke dag oefeningen doen! Elke dag! Maar de dokter zegt dat die prothese belangrijk is voor mijn toekomst. Als ik weer naar school wil en later ooit wil werken, doe ik dat beter niet op krukken. Ik denk wel dat ze gelijk heeft. En bovendien mag ik sneller terug naar mijn broertjes en zusjes als ik met mijn prothese kan stappen.
Daarom doe ik elke dag mijn oefeningen. En ja hoor, het gaat al heel goed! Mijn mama kijkt trots toe en merkt dat ik flinke vorderingen maak. Maar soms wordt ze ook triestig als ze mij ziet. Ze zegt dat het allemaal zo jammer was. Ik ben zo slim, zegt ze, en nu zal ik minder kansen krijgen. Ze is ook bang dat ze mijn protheses niet zal kunnen betalen. Want ik zal nog heel veel groeien – ik ben pas acht – en daarom zal ik nog heel veel protheses nodig hebben. De dokters zeggen dat de prothese die ik nu heb, binnen zes maanden al te klein zal zijn.
Binnenkort mag ik naar huis! Al is ‘huis’ misschien niet het juiste woord. Mijn mama zegt dat er niets van overblijft. Mijn ouders en mijn broer en zussen slapen nu onder een afdakje boven op het puin van het huis van de buren. Dat huis is door de aardbeving helemaal in twee gesplitst. Toch zal ik blij zijn om iedereen terug te zien, ook al hebben we geen huis meer...”